noordpolderzijl

noordpolderzijl

woensdag 9 augustus 2023

wordt het balgoy, vessem of eersel – 3: teuterij

Gisteravond vond één van mijn vaste lezers (nee ik noem geen namen) het woord “libertijn” beter bij me passen dan “norbertijn”. Laat het over aan mijn individuele lezers om daarover te oordelen, google maar even “libertijn” en bepaal of je bij mij libertijnse trekken kunt ontwaren. Bijgaand zeiljacht heet trouwens ook “de Libertijn”, maar nu dwaal ik weer eens ernstig af.


Had gisteren al een voorzetje gegeven. We gaan het vandaag hebben over “teuten”. Het Nederlandse werkwoord “teuten” betekent talmen, treuzelen, zeuren, lijzig praten. Ook komt “teut” voor in de betekening van aangeschoten, beschonken, dronken. Over beide vormen van teuterij ga ik het niet hebben. Een teut was een rondreizende handelaar of ambachtsman. In de Kempen woonden veel van de teuten. Lommel (B) bijvoorbeeld had er op het hoogtepunt zo'n 260. Ze vertrokken in de lente naar andere streken om daar rond te venten of een ambacht uit te voeren. In de winter keerden ze terug om hun tijd thuis door te brengen. In Westfalen (D) kennen we de Tödden, ook wel kiepkerels genoemd. Hun naam hadden ze te danken aan de kiep op hun rug: een grote mand met koopwaar. De namen van sommigen van hen zijn later in Nederland een begrip geworden zoals de broers Clemens en August Brenninkmeijer van kledingconcern C&A. Ja, er bestonden verschillen tussen teuten en tödden, maar ook veel overeenkomsten. Nee, noem een teut of een tödde (er bestaan lokale varianten zoals "Tiötte" of "Tüödde") geen marskramer. Teuten onderscheidden zich van gewone marskramers door een strakke organisatiegraad in compagnieën met kenmerken van een gilde. 

Teuten, tödden, kiepkerels had je in verschillende soorten: de helft werd gevormd door ketellappers of koperteuten. Ze repareerden beschadigde potten en pannen, maar verkochten ook nieuw keukengerei en sloten. De broers Brenninkmeijer hoorden tot de tafteuten: ze handelden in textiel. Een speciale groep werd gevormd door de snijders (ook lubbers genoemd). Zij waren gespecialiseerd in het castreren van paarden, varkens, stieren en schapen. Soms dreven ze ook handel in deze dieren. Pas veel later kwamen daar de haarteuten bij. Toen Lodewijk XIV van Frankrijk een pruik begon te dragen, ontstond er een nieuwe modegril: de rijken aapten hem na. De haarteuten speelden in op de situatie en kochten het haar van jonge boerendochters op om het aan pruikenmakers in de steden te verkopen. Voor de volledigheid: je had ook nog handelaars in bloedzuigers die voor medicinale doeleinden werden gebruikt (de echelteuten) en de gleiswerkteuten die aardewerk verkochten.


Hoe kom ik nu op zo'n onderwerp is je logische vraag. Antwoord: de allereerste melding van het bestaan van een teut is uit 1597 en komt uit.... Eersel. De teuterij heeft voortgeduurd tot ongeveer 1890, maar zelfs in het begin van de twintigste eeuw werd er nog geteut. De komst van industrie en massaproductie luidde (rond 1840) de neergang van de teuterij in om uiteindelijk in het begin van de twintigste eeuw geheel te verdwijnen. De Eerste Wereldoorlog betekende door de afsluiting van de Nederlandse grens de economische doodsteek voor de laatste Teuten.





dinsdag 8 augustus: @ home

Tijd om terug te gaan naar de Achterhoek, morgen weer verplichtingen. Ook W heeft wat bijzonders: een voorstelling in de Steengroeve in Winterswijk. Ik ga voor wat minder spektakel en wat korter: twee keer een half uur PEERtof theater op het museum. Alvast een schermafbeelding van één van de socials van de dames op de betreffende woensdag.


Halverwege een fietspauze: een rondje Betuwe en onderkant van de Veluwe (aan de andere kant van het water), weet niet of het gebied waar onder meer de voormalige Westerbouwing ligt. Kon niet vinden of dit gebied een speciale naam heeft. Leuk tochtje. Bus geparkeerd op de (gratis) camperplaats van Heteren en vervolgens richting Arnhem.

Al snel kwamen we langs het sluizen- en stuwcomplex van Driel, onderdeel van het “stuwenensemble Nederrijn en Lek”. Dit stuwenensemble bestaat uit drie stuwcomplexen, de andere twee vinden we bij Amerongen en Hagelstein (zie kaart). Het zijn onmisbare schakels in het waterbeheer want samen zorgen deze drie kunstwerken voor een goede bevaarbaarheid van de Nederrijn, Lek en IJssel. De stuw bij Driel (met de bijnaam “de kraan van Nederland”) zorgt ervoor dat het water van de Rijn bij de kop van het Pannerdens Kanaal wordt verdeeld tussen de IJssel en de Nederrijn. Het hele zootje, aangelegd in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw, is tussen 2015 en 2020 compleet gerenoveerd en gemoderniseerd en kan nu weer een aantal jaren mee. Probeer de tekst op het bord maar te lezen (keertje klikken levert een vergroting op); geeft namelijk aanvullende informatie.



Echt nieuw voor ons was Meinerswijk, een uiterwaardengebied tussen Driel en Arnhem. Mooi gebied waar ooit (aan het begin van onze jaartelling) een castellum gestaan heeft om de Limes, de noordgrens van het Romeinse Rijk, te verdedigen. In de middeleeuwen was Meinerswijk een heerlijkheid met het kasteel van Arnhem als centrale punt. Tegenwoordig grazen er Gallowayrunderen op de grasvelden tussen de vele plassen. Deze plassen zijn ontstaan door afgravingen voor klei- en zandwinning door een drietal steenfabrieken die hier waren gevestigd. Enkele gebouwen en een deel van een schoorsteen herinneren aan vroegere tijden. Een “kunstwerk” van een Shermantank en wat kazematten herinneren aan de IJssellinie en de Tweede Wereldoorlog.

Om aan de andere kant van de Nederrijn te komen kun je in Arnhem vier bruggen gebruiken (zie bijgaand kaartje): 1. Andrej Sacharovbrug, 2. John Frostbrug, 3. Nelson Mandelabrug, 4. Spoorbrug (voor de laatste moet je wel een treinkaartje hebben). Wij kwamen aan de andere kant van het water via de Nelson Mandelabrug.


Toen werd het serieus fietsen: de accu moest behoorlijk wat ondersteuning geven, want erg heuvelachtig terrein. Extra krachten werden geleverd door een bak overheerlijke kersen uit de Betuwe, een verkoper (nee: geen teut of tödde) wilde wel een kilo kwijt voor € 8; koopje toch? Opgepeuzeld aan het water op de plek waar eens de boot naar de Westerbouwing aanlegde. In de reeks “opa vertel nog eens van toen” het volgende: vanaf de jaren 50 van de vorige eeuw was de Westerbouwing een populaire plek voor dagjes uit en schoolreisjes. In Arnhem stapte je op de boot, die bracht je naar de Westerbouwing, daar werd je opgepikt door een treintje dat je vervolgens naar de speeltuin bracht. Ik herinner me dat er ook een kabelbaan, een uitkijktoren en een restaurant was. Volgens mij is het ergens in de jaren 90 gesloten.


En toen moesten we nog één keer de Rijn over. We konden kiezen uit een fietspad over de brug naast de snelweg bij Renkum of een iets verkorte fietsrouteversie door met het voet- en fietsveer het water over te steken. De brug kwam er pas in 1972, dus tot die tijd kon je alleen (ook met de auto) alleen met de veerboot heen en weer. Na de opening van de verkeersbrug (A50) over de Rijn liep de klandizie voor de pont snel terug, was de pont niet langer rendabel en is uit de vaart genomen. In 2015 is het veer opnieuw in de vaart genomen als voet- en fietsveer door Uit®waarde, het recreatieschap wat onder andere pontjes heeft op de Waal, Maas, Linge en Nederrijn/Lek. Het pontje tussen Renkum en Heteren kan per keer 12 wandelaars en fietsers overzetten, het wordt bemand door vrijwilligers en is elektrisch aangedreven. Eén nadeel: het vaart alleen in het zomerseizoen.

Ruim 31 kilometer hadden we op onze fietsteller staan en toen we een uurtje later weer op de Kötteldiek waren hadden we vanaf Eersel 160 kilometer gereden. Even een week of twee pas op de plaats: de plicht roept.