Zei ik eerder deze week dat camperplaats de Neijenhaer één minpunt heeft (regelmatig agrarisch lawaai), vandaag doe ik er een minpuntje bij: de Austieberg. De camperplaats adverteert met “aan de voet van de Austieberg”. Als ik “aan de voet van” hoor, associeer ik dat absoluut niet met klimmen en toch moeten we (van welke kant we ook komen) op de fiets altijd schakelen naar ondersteuning-op-standje-onbenullig. Ik weet het: een wielerfanaat zal lachen om deze “beklimming van de Austieberg” (met de top op een hoogte van 55 meter; bron: Topografische Dienst, 1991), maar ga er maar als man van bijna 73 elke dag aanstaan. Ontstaan van het bultje: ergens in een of andere ijstijd door het buldozereffect.
woensdag 23 augustus: @ beuningen
Als je boven op een bult woont, mag je het eerste stuk altijd naar beneden. Da's dan wel weer een voordeel: een kilometer min of meer freewheelen en dan nog een kleine kilometer lichtjes bijtrappen. Precies 3,9 kilometer (enkel) naar de start. Vandaag de tweede etappe van onze fietsvierdaagse, waarvan hier ons verslag. Dus amigos y familia: even opletten nu por favor. We hebben nog even zitten dubben: 60 of 40 kilometer. Hoe meer kilometers, hoe meer bultjes; want: vandaag onder meer door het Springendal en het Dal van de Mosbeek. Je hebt het dan over de stuwwal van Oostmarsum: opgestuwde heuvelruggen waarin een aantal erosiedalen zijn uitgeschuurd. Kleinschalig cultuurlandschap met veel grasland afgewisseld door bos/struweel/houtwallen, heide en beekjes. Een Natura 2000-gebied. Zo links en rechts kun je een bron van een beekje ontwaren: Hazelbekke, Mosbeek en Springendalse Beek zijn de levensaders van dit gebied. Ergens tussen 4.000 en 3.000 voor onze jaartelling begon de eerste vaste bewoning, daarvoor was het de tijd van de jagers en verzamelaars. Er werd rustig geleefd waarbij later de marken (gemeenschappelijke gronden) de bewoners heideplaggen (voor de potstalcultuur), geriefhout en weidevelden leverden. Toen de marken werden opgedoekt veranderde aan het eind van de 19e eeuw het typische heidelandschap. Grootgrondbezitters kochten grote delen van de heide op, zetten deze om in grasland en (dennen)bos en legden landgoederen aan. Met de ontginning van de heide onderging het landschap een gedaanteverandering van een open, boomloos gebied naar een jong, besloten boslandschap. Alleen de Manderheide, Vasserheide en de Paardenslenkte zijn nu nog grotere heidevelden die op de stuwwal resteren.
Nieuw woord geleerd vandaag, namelijk “enkeerdgronden”. “[...] De akkers lagen vaak bijeen in grotere complexen, die essen of enken worden genoemd. De bodem van de akkers bestaat uit enkeerdgronden. Deze zijn ontstaan door eeuwenlange bemesting met potstalmest, die vermengd werd met heideplaggen, grasplaggen of bosstrooisel. Ook werden er plaggen gestoken in de rivierkleigronden. Door het opbrengen van zoveel organische bestanddelen kreeg de bodem een bruine, grijsbruine, donkergrijze of zwarte kleur. Wanneer het opgebrachte dek meer dan 50 cm dik is, worden ze door bodemkundigen tot de enkeerdgronden gerekend. Wanneer het opgebrachte dek minder dan 50 cm dik is, wordt er gesproken van laarpodzolgronden [...]”.
Nog even een oude bekende bekeken: de Molen van Frans. Al eens een keer vaker bezocht, kan alleen zo snel niet vinden wanneer. De Molen van Frans is een watermolen in Mander en gebruikt water van de Mosbeek. Oorspronkelijk (begin 1700) gebouwd als papiermolen, in 1870 verkocht aan de familie Frans die hem verbouwde tot korenmolen en een molenkolk liet aanleggen. Momenteel eigendom van de Stichting Landschap Overijssel.
En door dat natuurgeweld zwoegden schrijver dezes en zijn lieve-vrouwe-van-altijd-durende-bijstand op hun e-bikes met als keerpunt van de 60-kilometerroute Langeveen: controlestempeltje bij Café Nobbenhuis. Ja, we kennen Langeveen, maar dan niet van er doorheen fietsen, maar er langs. Het dorp ligt namelijk tegen de Duitse grens aan en daar loopt een oud commiezenpad, dat we al een aantal keren op de fiets verkend hebben. W kent het dorp ook vanwege de kraanvogels: iedere herfst is het weer spannend of de kruzzen neerstrijken.
Door naar het dorp van de Spekscheeters, Vasse dus. Niet bekend met carnaval? Dan zul je deze club ongetwijfeld niet kennen. Wel bekend met de “Man van Mander”? Ooit begraven in één van de twintig grafheuvels op de Vasserheide en vierduizend jaar later gevonden. Vasse claimt het zuidelijkste hunebed van Nederland te hebben. Laat ik nu iets van hunebedden weten en geleerd hebben dat alles wat gemaakt is van grote stenen in Nederland buiten Drenthe en Groningen nep is. En inderdaad: in Mander vind je dan wel een “heus” hunebed, maar het is een reconstructie. Hunebedden zijn genummerd en beginnen met een G of een D, ken geen enkel exemplaar dat met een O (van Overijssel) begint.
Natuurlijk is ook Vasse
overwegend RK met als topstuk de parochiekerk die genoemd is naar de
heilige Joseph (hadden we er daar maar één van?). Een rooms dorp
heeft altijd relatief veel horecagelegenheden. Eentje kende ik er omdat de
kroeg de naam droeg van wijlen mijn schoonmoeder en we er vroeger
regelmatig langs gereden zijn en zelfs een keer wat genuttigd hebben
op het terras. Nou ja, kroeg? In 1881 startte het als
“boerentapperij” en kreeg de naam “Tante Sien” toen Johanna
Gezina (vandaar Sien) Wermelink de toko van haar vader overnam en er
een restaurant van maakte. Het etablissement eindigde als hotel/grand
café/bistro maar ging in 2021 met dank aan Tante Corona op de fles. Volgens de
website van Weusthuis Makelaardij krijgt Tante Sien een vervolg:
“Anno
2023 wordt Tante Sien nieuw leven ingeblazen. In samenwerking met
diverse partijen wordt er een verfrissend nieuw totaalconcept met
vele faciliteiten aangeboden voor jong en oud. In totaal worden er 16
comfortabele lodge appartementen voor 2, 4 en 6 personen gebouwd.
Deze appartementen zijn nieuw, duurzaam, volledig ingericht en
uiteraard gasloos”. Na
de lunch (niet geheel belangeloos aangeboden door de Plus in Vasse)
zijn we even een paar foto's gaan maken van wat overgebleven is van
Tante Sien.
Een ruime lus om de Roezeberg heen, een klimmetje over de Witteberg, de noordkant van Ootmarsum schampen en via een omtrekkende beweging via het noordoosten het wereldgat Tiggelte binnentrekken. We konden er niet omheen, want we moesten stempelen bij “Kakelbont”. Vroeg me af waar ik dat kleine dorp (nog geen 800 inwoners) van zou moeten kennen. Misschien van naam omdat het aan de N349 van Oostmarsum naar Denekamp ligt? Toen ik de verwijzing “Mariakapel” zag viel het kwartje. Tiggelte is Nederlands jongste bedevaartsoord. In 2003 werd een kapelletje, gebouwd door een muziekvereniging ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan, ingewijd. Jaarlijks komen er ruim 25.000 pelgrims naar Tilligte om Maria te eren, haar te bedanken of om een gunst te vragen (bron www.mariakapellen.nl). Tiggelte: de winkelstraat van deze metropool is bijna te vergelijken met de koopgoot van Lievelde op zondag.
Vlak voor Denekamp kwamen we nog eens (ook gisteren en eergisteren al) langs huize Singraven, mooi gelegen langs de Dinkel. Huis Singraven is de eye-catcher, maar de eeuwenoude watermolen mag er ook zijn. Bossen, lanen, akkers, weilanden, moerassen, monumentale gebouwen en oude boerderijen en natuurlijk de Dinkel maken het landgoed compleet. Zou de energierekening van het kasteeltje van de afgelopen jaren wel eens willen zien, maar nu dwaal ik weer eens ernstig af. Wil je op het landgoed wonen, kijk dan eens naar https://www.wonenopsingraven.nl/ontwikkeling-landgoed-singraven. De afbeelding in deze alinea stamt van die website.
Een mooie dag! Ruim 70 kilometer op de teller, temperatuur oplopend tot 26 graden met een wind kracht 2 uit een zuidwestelijke hoek. En morgen? Morgen is er weer een dag en gaan we fietsen, we doen waarschijnlijk weer de 60-kilometerroute.