Een oppasbeurtje op kleinzoon Q en een toeteruitvoering van
schoonzoon M kunnen heel goed gecombineerd worden met twee nachtjes camper.
Deze keer werd gekozen voor camping Delftse Hout, die in het voorseizoen met
Acsi-kaartje nog enigszins betaalbaar is (€ 19,00 per nacht + een beetje
toeristenbelasting).
De koffie werd genuttigd op de Europakade in Tolkamer en de
middagboterham werd naar binnen gewerkt op Pleisterplaats Bol in Varik aan de
Waal, een plek waar je bij het Veerhuis ook met je camper kunt overnachten. De
afstand tussen de twee pauzeplekken hebben we voornamelijk over de Waaldijk
afgelegd. Wel een erg mooie route, maar het schiet voor geen meter op. Na Varik
dus maar snel de autosnelweg op.
de Spoorzone in Delft
We huppelen nu al zo’n kleine tien jaar regelmatig in Delft rond en al die
tijd is een deel van Delft één grote bouwput, bekend onder de naam Spoorzone.
Maar er is hoop: het einde is in zicht (en de portemonnee van Delft goed leeg,
maar daarover later meer). Het heeft allemaal met treinen en spoorlijnen te
maken. De rails door Delft liggen er al sinds 1847. Aanvankelijk liep het
lijntje aan de westkant van de stad, buiten de bebouwing. Er werden wat
stadswalletjes gesloopt en een gracht gedempt, maar dat was gebruikelijk in die
tijd: het begrip cultureel erfgoed werd pas later uitgevonden. Het oude station werd al snel te klein en het “nieuwe” kwam er in 1885.
Delft breidde zich uit, zodat de spoorlijn de stad in tweeën
splitste. Met de komst van steeds meer gemotoriseerd verkeer werd het vlak na
de Tweede Wereldoorlog één grote verkeerspuinhoop. Zo rond 1965 werd daar een “passende”
oplossing voor gevonden: de spoorlijn werd op pootjes geplaatst, er kwam een
kilometerslang spoorviaduct dat een paar meter boven de stad “zweefde”. In die
jaren was het begrip “scheiden van verkeersstromen” helemaal in. Waar men geen
rekening mee gehouden had was dat dit prachtige viaduct enorme geluidsoverlast opleverde,
vooral toen er steeds meer intercitytreinen wel door Delft denderden, maar er
niet stopten.
Na jaren getouwtrek werd de uiteindelijke oplossing gevonden in
de aanleg van een spoortunnel. Nieuw (ondergronds) stationnetje erbij,
stadskantoor er boven op en wanneer je dan ook nog een beetje gaat knutselen
met parkeergarages, nieuwe woningen en kantoren en je roept iets over “herinrichting
van de openbare ruimte” dan staat er al snel één miljard op de rekenmachine. De
helft van dit bedrag werd opgehoest door het Rijk (het ministerie van
Infrastructuur en Milieu), de rest kwam uit de geldbuideltjes van de provincie
Zuid-Holland, het Stadsgewest Haaglanden, de Stadsregio Rotterdam en de
gemeente Delft. En voor Delft werd het financieel gezien al snel peentjes zweten. Het
project met de mooie naam Spoorzone viel voor de gemeente 140 miljoen duurder
uit dan begroot. En terwijl de gemeenteraad zich rijk had gerekend doordat ze gedacht had
het project ruimschoots te kunnen financieren door de verkoop van grond voor de
bouw van 1.500 woningen, kwam de crisis van 2008 om de hoek kijken en trok de
ene na de andere projectontwikkelaar zich terug en bleek ook nog eens dat er
maar 800 woningen in de Spoorzone gebouwd konden worden. Dit betekende voor
Delft bezuinigen met een hoofdletter B. Het kwam nog net niet zover dat Delft
een Artikel-12-gemeente werd.
Maar toegegeven: het is mooi en het zal nog veel mooier worden.
Vooral mooi is het plafond van de stationshal. Men heeft met behulp van
lamellen een historische stadsplattegrond van Delft aangebracht, maatje 110 bij
70 meter. Als je naar boven kijkt zie je hoe Delft er in 1876 uit zag.
Het oude “nieuwe” station (die uit 1885) is verkocht aan een
horecaondernemer, in de voormalige stationshal komt een Grand Café en er is
plek voor een mooi terras. Ik weet niet wat hij met de overige ruimtes gaat doen. Ongetwijfeld iets wat goed geld oplevert.
Ook nog even gebruik gemaakt van de Museumkaart: in Muzee Scheveningen is volgens de website van het museum onder meer de geschiedenis van het vissersdorp te zien. Inderdaad “onder meer”, want het was een verrassend allegaartje: een beetje geschiedenis (inclusief het plaatselijke kruidenierswinkeltje, een ouderwets toilet en het klaslokaaltje van juf Huppeldepup), een beetje water (een hoeveelheid schelpen uit Australië, geschonken door een verzamelaar die te oud werd; iets over onderwaterleven en een paar miniaturen van vissersboten) en een wisseltentoonstelling “de Romeinse kust”, waar een landkaart uit 200 n.C. ons liet zien dat er toen nog geen Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden waren. De archeologische vondsten ontbraken natuurlijk ook niet. Leuk om gezien te hebben, maar we waren in een half uurtje “rond”. De reguliere toegangsprijs van € 7,50 zou ik er niet voor over hebben, maar dankzij "het kaartje" kun je het geld dat je overhoudt besteden aan een portie kibbeling en een bezoekjes aan een strandtent (waardoor je onder de streep toch weer verkeerd uitkomt).
Morgen spierpijn: de stappenteller moest weer juichen. Het was weer een dag om door een ringetje te halen.